2.5 Terug in Frankrijk
De ervaring rijker en de illusie armer dat zijn werk ooit nog bij Arti gastvrij zou worden onthaald, trachtte Ten Cate vanuit Parijs de draad weer op te pakken en zijn werk via andere dan Hollandse (tentoonstellings)kanalen onder de aandacht te brengen, onder meer halverwege Parijs op de Brusselse Salon in 1893, en in Duitsland. Hier exposeerde hij meerdere malen bij de Sezession in München (in 1893-1895 en 1899), wier tentoonstellingen gelijktijdig werden georganiseerd met de officiële, jaarlijkse tentoonstelling van eigentijdse kunst. Hij verkocht er in 1895 zijn Maas bij Rotterdam [1]. Ook waren werken van Ten Cate te zien op de Grosser Berliner Kunst-Ausstellung (1895 en 1899). Hier werd hij nog in 1895, inmiddels 37 jaar oud, als een aanwinst onder de jongeren beschouwd, waartoe ook de nog oudere Nicolaas Bastert (1854-1939) en de veel jongere Louis van Soest (1867-1948) werden gerekend. In 1897 (Venetië) en in 1899 (Zürich) was recent werk van hem te zien. Ter gelegenheid van de presentatie op de Wereldtentoonstelling in St. Louis in 1900 omschreef een Parijse correspondent van het Algemeen Handelsblad de kunstenaar als ‘een soort van een teederen en delicaten Jongkind.’1 De vergelijking met Jongkind zou in het nadeel van Ten Cate uitvallen. In Frankrijk kreeg die de reputatie als een van de vaders van het impressionisme, Ten Cate op zijn best als die van navolger, een ‘impressioniste avec un l’oeil fin et aussi un délicat’.2 In Nederland werd Jongkind rond 1900 als een van de meest invloedrijke Nederlandse kunstschilders uit de negentiende eeuw beschouwd en prijkte diens werk naast dat van Van Gogh in museum Boymans. Ten Cates werk werd door niet één Nederlandse, museale instelling aangekocht.
Het Franse publiek kon in de jaren tot aan zijn overlijden nagenoeg ieder jaar met recent werk van Ten Cate kennismaken.3 Parijs was en bleef het epicentrum van zijn werkzaamheden, zeker voor wat betreft verkoop. De aanwinsten van het Musée Carnavalet in 1899-1900 bleven ook in Nederland niet onopgemerkt. Zijn goede relatie met Durand-Ruel – en dan vooral met zijn landgenoot Destrée – hield Ten Cate in deze jaren als kunstenaar op de been. Zo kon hij er in december 1895 een dertigtal van zijn meest recente schilderijen en pastels tentoonstellen. Volgens een Nederlandse correspondent toonde dat werk aan dat de eigentijdse Nederlandse schilderkunst op het internationale podium een ‘waardige plaats’ innam. De Franse criticus François Thibaut-Sisson (1856-1944), die Ten Cate typeerde als de kunstenaar afkomstig uit het land van boten en molens, schaarde zijn werk in meer algemene zin onder dat van een fijnproever onder fijnproevers.4
Ten Cate exposeerde in deze jaren, naast Durand-Ruel, bij belangrijke galeries als Georges Petit en Bernheim-Jeune (waar na zijn expositie in maart 1901 werk van Vincent van Gogh werd getoond), en bij kleinere kunsthandels als Barc de Bouteville en Ambroise Vollard (1867-1939), die beide overigens ook in Van Goghs handelde [2]. In de jaren rond 1900 vestigde Ten Cate vooral in Frankrijk zijn reputatie als verfijnd (‘delicaat’) schilder van atmosferische landschappen en stadsgezichten in pastel en gouache binnen een kring van meer vooruitstrevende kunstenaars. In 1903-1905 was hij present op de eerste drie Parijse ‘herfstsalons’ (Salon d’Automne), georganiseerd door een vereniging van schilders met onder anderen Pierre Bonnard (1867-1947), Eugène Carrière (1849-1906), Henri Matisse (1869-1954) en Édouard Vuillard (1868-1940) die apart van de nationale Salon een eigen tentoonstellingscircuit oprichtten. Volgens het Journal des Artistes was Ten Cate een meester in zijn genre van de ‘kleurenpoëzie’, een meester die een soevereine kunst vervaardigde.5
Een kroon op zijn werk voor wat betreft zijn zichtbaarheid op de kunstmarkt volgde in 1906 met een solo-tentoonstelling bij de galerie van Ferdinand (1874-1955) en Julien Tempelaere (1876-1964), 36 rue Laffitte, met meer dan vijftig werken, te weten vijftien schilderijen, 26 pastels en negen aquarellen.6 Uit een geannoteerde catalogus komt naar voren dat het prijsniveau van zijn werken bescheiden was; een schilderij deed tussen de 350 en 800 francs, een pastel 200-500 francs en een aquarel 200-350. Tegelijkertijd bevorderde dit niveau de verkoopbaarheid in hoge mate, want de meeste werken werden verkocht. De begeleidende catalogus was voorzien van een inleiding van de gezaghebbende journalist en veelschrijver over (eigentijdse) kunst Arsène Alexandre (1859-1937). Deze schaarde Ten Cate onder de grootste landschapschilders van zijn tijd. Hij plaatste hem in de ‘eenvoudige en grootse’ Hollandse, zeventiende-eeuwse landschapstraditie van Van der Neer en Van der Velde, en voor wat betreft de meer eigentijdse lijn in die van Jongkind. Was Alexandre vol lof, de Parijse correspondent van het Algemeen Handelsblad beschouwde deze lof als een misplaatste grap: ‘Het werk van onzen landgenoot heeft genoeg bewonderaars om zulken overdreven lof te kunnen missen.’7 Ten Cate had in de vroege jaren 1900 inderdaad genoeg bewonderaars, vooral in Franse kringen van meer vooruitstrevende kunstenaars, verzamelaars en critici, die een voorkeur lieten blijken voor zijn ‘delicate’ pastels en gouaches. Zij eerden hem binnen één jaar na zijn onverwachte overlijden met een herdenkingstentoonstelling tijdens de Salon d’Automne van najaar 1909 [3]. In Nederland was zijn werk niet te zien. In Het nieuws van den dag werd hij herdacht als die ‘teergevoeligen kunstenaar’ die, hoewel jarenlang in Parijs wonend en werkend, in zijn hart zoo echt, zoo innig Hollander (…) in den goeden zin’ zou zijn gebleven.8 En daar bleef het bij.

1
Siebe Johannes ten Cate
Port de Rotterdam, 1894 gedateerd

2
Uitnodigingskaart van Galeries Bernheim-Jeune et Fils voor de tentoonstelling van het werk van Siebe ten Cate, 10-25 maart 1900, Archief S.J. ten Cate, collectie RKD

3
Afbeelding van een schilderij van Siebe te Cate (onder) op zijn herdenkingstentoonstelling tijdens de Salon d'Automne, 1909 opgenomen in het tijdschrift Le Mois: Littéraire et pittoresque no. 132 (1909)
Notes
1 Anoniem 1899c, p. 2. In 1904 was hij met één pastel (Dutch Town) vertegenwoordigd op de Nederlandse afdeling van de Wereldtentoonstelling in St. Louis (Missouri).
2 Mauclair 1896.
3 Ten Cate nam onder meer deel aan exposities in Nantes ( 1893-1894, 1896), Reims (1896), Nancy (1896), Nimes (1896), Perigueux (1901) en Le Havre (1905).
4 Anoniem 1895; Thibault-Sisson 1895.
5 Hoffmann 1904b.
6 Ferdinand Tempeleare en Julien Tempelare hadden in 1904 de zaak van hun vader Gustave Tempelaere voorgezet. Gustave staat bekend als promotor van het werk van Fantin-Latour en Bonvin. In de vroege jaren 1880 kocht hij werken van Corot en Ribot bij Theo van Gogh.
7 Parijs 1906; Anoniem 1906, p. 7.
8 Anoniem 1909a.