Ten Cate

RKD STUDIES

2.4 Naar Nederland (en weer terug)


Tien jaar na zijn vlucht uit Brussel had Ten Cate in en vanuit Parijs een zodanige reputatie weten op te bouwen dat hij door de nieuw opgerichte ‘Kunstclub Rotterdam’, een kunsthandel met de uitstraling van een kunstvereniging, werd gevraagd om deel te nemen aan de omvangrijke (verkoop)tentoonstelling van eigentijdse ‘Hollandsche Meesters’ in het ‘Pavillon de la ville de Paris’ nabij de Champs Elysees. In december 1891-januari 1892 werden hier niet minder dan 424 doeken tentoongesteld van honderd Nederlandse kunstenaars, ‘waaronder alle groote en goede namen, die den roem van de hedendaagsche Nederlandsche schilderschool waardig zullen ophouden en verheffen’ met als doel ‘om in Frankrijk de Nederlandsche kunst meer en meer te doen hoogachten en lief [te] hebben.’1 Volgens een Nederlandse criticus moesten Franse beschouwers, ‘gewend aan levendiger, schitterender kleuren’ van hun schilders, mogelijk wennen aan het op het eerste gezicht ‘ongewoon’ ernstige, sombere, zelfs ietwat grauwe koloriet van hun Nederlandse collega’s, maar bij nadere beschouwing de ‘innigheid’ daarvan op waarde weten te schatten. Ten Cate werd door deze criticus als een van de voorbeelden genoemd.
De tentoonstelling leidde weer tot uitnodigingen van de Kunstclub en van Pulchri Studio om in zijn vaderland te komen exposeren [1]. En zo opende al in mei 1892 bij de Kunstclub een tentoonstelling met 26 schilderijen, 29 pastels en negen gouaches. De ontvangst was verdeeld, laverend tussen ‘behagelijke, innemende, zelfs hier en daar hoogst belangwekkende kunst’ en de voorspelling van de gezaghebbende, niet als pleitbezorger van de moderne Franse schilderkunst bekendstaande, criticus Anton Loffelt (1841-1906) dat het publiek Ten Cates kunstopvatting als exponent van de ‘smaak der nieuwste Hollandsche schilders (..) eer een gebrek, dan een deugd [zullen] noemen.’ [2].2 Loffelt bleek een vooruitziende blik te hebben. Ten Cate werd weliswaar gewaardeerd om zijn bekwaamheid en motiefkeuze, maar zijn werk zou te ‘luchtig’ zijn en een te ‘licht’ en te ‘vluchtig’, lees: Frans, karakter hebben. Het miste de wezenlijke kwaliteit van ‘hogere’ kunst, dat wil zeggen het ontbreken van een persoonlijkheid die iets toevoegt aan de natuur. Deze negatieve waardering speelde wellicht ook een rol bij het conflict met het bestuur van Arti et Amicitiae begin 1893. Dat bestuur onder leiding van voorzitter Carel Dake (1857-1918), eind jaren 1870 medeleerling van Ten Cate aan de Rijksacademie in Amsterdam, bepleitte later dat jaar voor de rechtbank met succes dat Ten Cate min of meer op slinkse wijze slechts eigen werk een podium had willen bieden in plaats samen met dat van Philip Zilcken (1857-1930) en Marius Bauer (1867-1932) , zoals tijdens in oktober 1892 gehouden tentoonstelling bij Pulchri Studio. In de Haagsche Courant viel te lezen dat Ten Cate, terwijl hij nota bene de tentoonstelling al aan het inrichten was en de pers reeds was uitgenodigd, de deur was gewezen ‘op grond dat de kwaliteit van zijn werk niet goed genoeg was!’ [3].3 Waarschijnlijk speelde er meer – het niet nakomen van beloftes? Contractbreuk? Jalousie de métier? 4
Resultaat van deze onverkwikkelijke affaire was wel dat Ten Cate na 1893 tot aan zijn dood in 1908 geen podium meer bij Arti kreeg en zijn werk nog slechts sporadisch in Nederland te zien was. Tot een solotentoonstelling kwam het nauwelijks meer. Wel stelde hij, waarschijnlijk door familiecontacten, zijn werk in provincieplaatsen tentoon. In oktober 1896 exposeerde hij bijvoorbeeld in Leeuwarden vier pastels en vier gouaches ‘voor een der ramen’ bij boek- en kunsthandelaar R. van der Velde. Het jaar daarop werden er respectievelijk in Arnhem en wederom in Leeuwarden solo-exposities georganiseerd.5 Wel was Ten Cate vertegenwoordigd op verschillende Tentoonstellingen van Levende Meesters (Arnhem 1893, 1901; Den Haag 1896) en bij enkele groepstentoonstellingen, bijvoorbeeld in Haarlem (1898) voor de oprichting van een monument voor de zeventiende-eeuwse Hollandse meester Frans Hals (1582/1583-1666) en bij Pulchri Studio (1895, 1903). Kunstcriticus Loffelt, die begin jaren 1890 Ten Cates nog welwillend had ontvangen als exponent van de nieuwste Hollandse schilders, was tien jaar later teleurgesteld geraakt. Hem was Ten Cates vroegere schildertrant ‘sympathieker’; de ‘invloed der Fransche kunst’ met haar stevig impasto (‘sterke empateering’) was inmiddels ‘wel merkbaar’ geworden, en dat bedoelde hij niet positief.6 Ten Cate verdween voor de tweede maal uit zijn vaderland, al zou hij dat vaderland nog wel vertegenwoordigen op de Wereldtentoonstelling van 1900 en die van 1904 in St. Louis, Missouri.

#

1
Catalogus van de tentoonstelling van werken van M. Bauer, Siebe ten Cate en Ph. Zilcken, Den Haag (Pulchri Studio) oktober-november 1892


#

2
E. Verveer, Karikatuurportret van Antonie Cornelis Loffelt (1841-1906), houtskool op papier, 834 x 525 mm, collectie Rijksmuseum, Amsterdam inv.nr. RP-T-1998-19


#

3
Bericht over het conflict tussen Siebe ten Cate en Arti en Amicitiae, Haagsche courant van 22 februari 1893


Notes

1 Anoniem 1891c.

2 Anoniem 1892a, p. 1; Anoniem 1892b.

3 Anoniem 1893a. ‘Volgens geruchten moet de tentoonstelling van Siebe Ten Cate in „Arti” te Amsterdam op het laatste oogenblik afgekommandeerd zijn, ofschoon de helft der schil-derijen reeds opgehangen was, daar het bestuur zijn goedkeuring aan die tentoonsteling gehecht had. Het gerucht schijnt vreemd; immers, er zijn nog advocaten en rechters in Nederland. Wel kunnen we verzekeren, dat de uitnoodigingen aan de pers verzonden waren, doch zooeven het bericht kwam, dat de tentoonstelling onbepaald is uitgesteld’, zie: Anoniem 1893d. Zie voor dit conflict het essay van Rachelle van den Broek in deze RKD Study.

4 Dake had het ‘correct’ tekenen hoog in het vaandel staan. Opvallend is dat Ten Cate in de krant bijval kreeg van Haagse kunstenaars.

5 Anoniem 1896c, p. 3. Ten Cate kreeg nog enkele, kleine solotentoonstellingen in Nederland, onder meer in april 1897 in Arnhem in het lokaal ‘Kunst en Kennis’ aan de Steenstraat 63, en in september 1897 wederom in Leeuwarden bij de ‘Salon voor Moderne Kunst’ aan het Ruiterskwartier 95. Zie: Anoniem 1897a en Anoniem 1897b.

6 Loffelt 1903.