1.2 Opleiding in Nederland
Het is in deze welvarende omgeving dat Siebe ten Cate opgroeide en al op jonge leeftijd door zijn ouders werd gestimuleerd om zijn artistieke ambities na te volgen. Hij kreeg vioolles en maakte in april 1870 enkele schetsen tijdens een Rijnreis door Duitsland met zijn familie [1]. Zijn eerste tekenlessen kreeg hij van Jacob Groenevelt (1840-1901), die zich in 1871 in Sneek had gevestigd en aldaar tekenleraar was aan de hogereburgerschool.1 Op zestienjarige leeftijd vertrok Ten Cate naar Den Haag, waar hij in 1874-1875 lessen volgde aan de Academie voor Beeldende Kunsten.2 Het onderwijs aan deze academie was decennialang overwegend technisch van aard geweest, voornamelijk bedoeld voor het opleiden van ambachtslieden, maar vanaf circa 1865 was daar verandering ingekomen.3 In Den Haag kreeg Ten Cate de gelegenheid om met de cursus ‘klein pleister’ zijn tekenvaardigheden verder te ontwikkelen en zich voor te bereiden op een vervolgstudie aan de Rijksakademie te Amsterdam.
De Rijksakademie was vanaf het begin van de jaren 1870 uitgegroeid tot een instituut om ‘de hoogere opleiding en vorming van beeldende kunstenaars te bevorderen’.4 Teneinde dit hoge niveau te kunnen garanderen werd onder andere een toelatingsexamen en een contributie van maar liefst 100 gulden per jaar ingevoerd, vergelijkbaar met een jaarinkomen van een gemiddelde ambachtsman. Zo moest Ten Cate op 3 mei 1875 voor het toelatingsexamen zijn bekwaamheid demonstreren door een pleisterkop na te tekenen.5 Na bijna een volledige dag hieraan besteed te hebben, werd zijn werk door de toelatingscommissie positief beoordeeld.6
Ten Cate bleek een voorbeeldige student die goed gedijde in het ambitieuze milieu van de Rijksakademie. Hij werd er omringd door leeftijdsgenoten die net als hij kunstschilder wilden worden. Dit had als voordeel dat hij, in de twee jaar die hij er doorbracht, een aanzienlijk netwerk kon opbouwen. Hij leerde er onder anderen Anthon van Rappard (1858-1892), Theo Hanrath (1853-1883), Jacob Simon Hendrik Kever (1854-1922), Joannes Barnardus Antonius Maria Westerwoudt (1849-1906) en Anton Fock (1858-1910) kennen. Samen met verschillende van zijn medestudenten werd Ten Cate kunstlievend lid van de Amsterdamse kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae.7 Zowel de jonge kunstenaar Ferdinand Oldewelt (1857-1935) als Siebe ten Cate waren in juni 1877 hiervoor voorgedragen door de taalmeester Ernst Willem Geerling jr. (1825-1890).8 Toen Ten Cate in de zomer van datzelfde jaar de Rijksakademie verliet, werd het volgende over hem geschreven: 'Uitmuntend leerling, ijverig en bekwaam, ontwikkeld van geest, artistiek temperament, een jongeling van de beste verwachting'.9 Ook in Sneek werd het talent van de jonge kunstenaar al vroeg erkend, want nadat Ten Cate de Rijksacademie had verlaten werd hij benaderd om de dan daar woonachtige jonkheer Abraham Calkoen (1856-1935) te portretteren [2]. De schaduwwerking in het gezicht van Calkoen toont de artistieke vaardigheden van Ten Cate, al is de stofuitdrukking van de kleding nog behoorlijk gekunsteld.

1
Siebe Johannes ten Cate, Dorpsgezicht in Duitsland, 8 maart 1870, gewassen inkt op papier, 149 x 199 mm, archief S.J. ten Cate, collectie RKD

2
Siebe Johannes ten Cate
Portret van Jhr.Mr. Abraham Calkoen (Alphen aan de Rijn 1856-1935 Den Haag), 1877 gedateerd
Amersfoort, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, inv./cat.nr. C1888
Notes
1 Bulée 1898b, p. 489.
2 Het adres dat Ten Cate had opgegeven toen hij zich inschreef aan de Academie was Westeinde 57. Namenlijst van de leerlingen die betalen 1874-1875, Haags Gemeentearchief, Den Haag, archiefnr. 0058-01 (Academie van Beeldende Kunsten), inv.nr. 411, blad 10.
3 Beljon 1982, pp. 46-55.
4 Geciteerd in Reynaerts 2001, p. 239.
5 Proces verbaal toelatingsexamen S.J. ten Cate aan de Rijksakademie te Amsterdam op 3 mei 1876, Noord-Hollands archief, Haarlem, archiefnr. 90 (Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam), inv.nr. 1.4.2.07.2.204.0529.
6 Deze toelatingscommissie bestond uit hoogleraar-directeur Bastiaan de Poorter (1813-1880) en de hoogleraren Auguste Allebé (1883-1927), Johan Wilhelm Kaiser (1813-1900), Barend Wijnveld (1820-1902), Carl von Lemcke (1831-1913) en Franz Stracké (1820-1898), die dag afwezig, zie ibid. Als gevolg van de recente ontwikkelingen van het instituut was op Kaiser en Wijnveld na, ook deze staf nieuw, zie Reynaerts 2001, p. 241.
7 Ook was hij een studiegenoot van Geo Poggenbeek (1853-1903), Nicolaas Bastert (1854-1939), Willem Witsen (1860-1923), Jacobus van Looy (1855-1930), Pieter Meiners (1857-1903), Carel Lodewijk Dake (1857-1918), Hendrik Johannes Haverman (1857-1928), Jan Voerman (1857-1941) en Ferdinand Oldewelt (1857-1935). Verslag over het jaar 1877 en naamlijst van de leden der maatschappij Arti et Amicitiae gevestigd te Amsterdam, collectie RKD, Den Haag, archiefnr. NL-HaRKD-0956, inv.nr. 54, p. 42. [https://rkd.nl/nl/explore/archives/file/110445770].
8 Notulenboek 16 (januari 1877 – december 1879) van de algemene ledenvergadering, Archief Vereniging Maatschappij Arti et Amicitiae, collectie RKD, Den Haag, archiefnr. NL-HaRKD-0956.
9 Stamboek der leerlingen aan de Rijks Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam van 25 november 1870 tot 25 februari 1893, Noord-Hollands archief, Haarlem, archiefnr. 90 (Rijksakademie van Beeldende kunsten te Amsterdam), inv.nr. 175 folio 17, nr. 84.