3.1 Kunstcentrum van de negentiende eeuw
Nergens anders ter wereld was er in de negentiende eeuw zoveel en zo een variëteit aan kunst te zien. Het Louvre toonde duizenden kunstobjecten uit eerdere eeuwen, terwijl het Musée du Luxembourg werken van levende kunstenaars exposeerde. Er was bovendien een levendige handel in kunst, een groot koperspubliek en meerdere uitstekende onderwijsmogelijkheden.1 Jaarlijks werden er vele tentoonstellingen georganiseerd, waarvan de Salon – lange tijd mede georganiseerd door de Franse staat – de belangrijkste was. Gedurende het grootste deel van de eeuw bezochten duizenden mensen deze populaire tentoonstellingen en besteedden kranten en tijdschriften er uitgebreid aandacht aan. Desalniettemin werd er, vooral vanuit kunstenaarszijde, terugkerende kritiek geuit op de wijze waarop de Salon fungeerde. In 1880, enkele jaren voordat Ten Cate in Parijs aankwam had de staat zich teruggetrokken uit de organisatie van de Salon, waarna de Société des artistes français dit overnam.2 In de eerste jaren veranderde er weinig, maar perikelen rondom de wereldtentoonstelling van 1889 zorgden voor beroering. De Franse kunstenaar Ernest Meissonnier (1815-1891) was de voorzitter van de jury die de prijzen uitreikte. In het verleden was er een grote overlap tussen de kunstenaars die medailles ontvingen op de Salon en die op de wereldtentoonstellingen werden onderscheiden.3 Meissonniers jury koos er echter voor om de bulk van de medailles aan andere – veelal vooruitstrevende – kunstenaars, onder wie ook Siebe ten Cate, toe te kennen. Werk van medaillewinnaars, ook die op de wereldtentoonstellingen, werd traditiegetrouw op de Salon geaccepteerd zonder onderworpen te worden aan de toets van de jury. Echter het bestuur van de Société des artistes français besloot anders en weigerde het werk van deze groep winnaars zonder juryoordeel te accepteren. Dit leidde tot zoveel onvrede dat diverse kunstenaars, onder leiding van Meissonnier, de Société National des Beaux-Arts oprichtten. Vanaf 1890 organiseerde deze groep een eigen tentoonstelling.4 Ten Cate die vanaf 1884 bij de Société des artistes français had geëxposeerd, stapte ook over naar de concurrent.5 De monopolie van de Salon brokkelde verder af door de oprichting van verschillende andere Salons zoals de Salon des Indépendants in 1884 en de Salon d’Automne in 1903.
Daarnaast nam de kunsthandel een steeds prominentere rol in. Waar eerder de Salon de grootste kans op zichtbaarheid voor een kunstenaar en zijn of haar werk opleverde, werden handelaren steeds belangrijker voor kunstenaarssucces. Er waren enkele grote spelers binnen de Parijse kunstmarkt waarvan Boussod, Valadon & Cie (de opvolgers van Goupil et Cie.), Durand Ruel et Cie en Georges Petit gedurende deze jaren de belangrijkste waren [1-2].6 Opmerkelijk is dat Ten Cate met alle drie zaken deed, maar ook met verschillende andere kunsthandels zoals onder meer Arnold et Tripp en Georges Thomas (1842-1915).7 Sommige Nederlandse kunstenaars wonend en werkend in Parijs, verbonden zich exclusief aan één kunsthandel, zoals onder meer Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) en Jacob Maris (1837-1899) die afspraken maakten om hun werk alleen te verkopen via Goupil et Cie.8 Dat leverde een vast inkomen op, maar zorgde er wel voor dat een kunstenaar minder makkelijk in kon gaan op kansen die zich voordeden. Hoewel Ten Cate regelmatig bij Durand Ruel exposeerde, lijkt het erop dat hij de voorkeur gaf aan de vrijheid om zelf te kiezen waar hij zijn werk wilde tonen. Dat leverde interessante locaties op zoals onder meer de Galerie La Bodinière gevestigd aan de rue Saint-Lazare in het negende arrondissement. De ruimte was onderdeel van het gelijknamige theater dat zich inzette voor jonge acteurs. Ten Cate was in goed gezelschap: zo exposeerden Théophile-Alphonse Steinlen (1859-1923) (1894), Jules Adler (1865-1952) (1897) en Alphonse Mucha (1860-1939) (1897) er ook en werd de galerie gezien als een plek waar veelbelovende kunstenaars hun kunst toonden.9
Veel van de kunsthandelaren met wie Ten Cate zich associeerde, waren gevestigd aan de rue Laffitte of in de omgeving daarvan op de zogenoemde Grand Boulevards waar een welgesteld publiek flaneerde en winkelde [3].10 De aanleg van de trottoirs en de komst van warenhuizen zoals Galeries Lafayette, maar ook de bouw van de Opéra Garnier die opende in 1875, hadden bijgedragen aan de populariteit van de wijk. De rue Laffitte werd regelmatig omschreven als een ‘straat museum’.11 Kunsthandelaren gebruikten hun etalages om mensen te verleiden de galerie binnen te stappen. Daarom richtten ze deze bijna wekelijks opnieuw in en veel mensen kwamen regelmatig kijken wat voor nieuws er nu weer te zien was. Ter gelegenheid van de solo expositie van Siebe ten Cate werd in 1896 zijn werk getoond in de etalage van Durand Ruel.12 Aan de inrichting van de tentoonstelling was ook niets aan het toeval overgelaten. In tegenstelling tot de van plint tot plafond ophanging die men gewend was van de Salon, besteedden handelaren veel aandacht aan de wijze waarop ze kunst exposeerden. De decoratie van het interieur was smaakvol en tegelijkertijd huiselijk zodat potentiële kopers zich een voorstelling konden maken van hoe een eventuele aankoop bij hen thuis zou staan. Daarnaast werden kunstwerken ruim gehangen zodat de koper niet werd afgeleid.

1
Georges Petit in zijn galerie

2
Paul Durand Ruel in zijn galerie

3
Siebe Johannes ten Cate
Les grands boulevards, 1887 gedateerd
Private collection
Notes
1 Jonkman 2017-2018, p. 20; Jonkman 2024, pp. 24-61.
2 Mainardi 1993, p. 81, p. 135.
3 Eerder werden er in Frankrijk wereldtentoonstellingen georganiseerd in 1855, 1867 en 1878.
4 L. Cazes, ‘L’internationalisation des expositions parisiennes et la crise du système du Salon à la fin du XIXe siècle’, ILCEA 44 (2021), http://journals.openedition.org/ilcea/12449 (geraadpleegd op 10 juli 2024), pp. 5-6.
5 Database Salons et expositions des groups 1673-1914, https://salons.musee-orsay.fr/Salons/Search/List (geraadpleegd op 12 juli 2024).
6 Green 1989.
7 Zie het essay van Chris Stolwijk in deze RKD Study.
8 Jonkman 2021.
9 Anoniem 1887.
10 Chagnon-Burke 2012.
11 Gautier 1858.
12 Barbusse 1895.